Archeologisch onderzoek bouwproject Hoek Grotestraat/Maasstraat Sambeek

Donderdag 03 februari 2022

Archeologisch onderzoek (op amateurbasis) t.b.v.

het bouwproject Grotestraat/Maasstraat te Sambeek.

Sambeek: week 47 en 48 november/december 2021

Onderzoekers:

Gerard Everink, Sambeeks Heem ,

Dick Reijnen, Historische Vereniging Nepomuk Boxmeer.

Aangetroffen: 3 boomstamwaterputten uit de 12de- 13de eeuw, en een 18de -eeuwse  bakstenen waterput en mogelijk een paardengraf gelegen aan de kruising Maasstraat Grotestraat te Sambeek ontdekt bij de aanleg van de bouwputten ten behoeve van het bouwproject Maasstraat/Grotestraat van projectontwikkelaar Mari Bardoel.

3 boomstamwaterputten uit de 12de/13de eeuw:

In november 2021 in week 47 werd bij het verlagen van de bouwput ten behoeve van het bouwproject Maasstraat/Grotestraat 2 boomstamwaterputten ontdekt door Dick Reijnen. De putten diende zich aan in het gele zand als grijze vlekken, wat betekent dat er op die plek menselijke activiteit moest zijn geweest. Bij nader onderzoek bleek dat ook zo te zijn en bij het verdiepen van de grijze vlekken werd ter hoogte van het grondwater een houten ronde constructie aangetroffen, regelmatig kwamen er ook aardewerk scherven van potten te voorschijn en een mooie koperen versierde gesp uit de 13de eeuw. Ook een bruingele scherf kon gedateerd worden als zijnde  Pingsdorf aardewerk, terwijl andere stukken grijs zwart aardewerk scherven behoorden tot groep Elmpter waar, beide plaatsen gelegen in Duitsland waar dit vermelde soort aardewerk werd geproduceerd van de 10de tot de 13de eeuw en dus in die tijd getransporteerd naar Sambeek en aldaar ter plaatse verhandeld.

Op een bepaald niveau van de put kon helaas niet verder naar beneden gewerkt worden omdat er voortdurend met een bepaalde kracht grondwater omhoog sijpelde waarbij het graaf gat steeds opnieuw gevuld werd met het opwellende water. Met de kraanmachinist Arjan van den Broek van Firma Verstegen uit Wanroij en met toestemming van projectontwikkelaar Mari Bardoel werd afgesproken dat hij de waterputten er over enkele dagen zou uitscheppen en voor verder onderzoek op de kant van de bouwput zou deponeren. De oorzaak van het opwellende water is op zich goed te verklaren. Waterputten werden alleen aangelegd als men zeker was dat de put regelmatig voorzien werd van vers water. Dit verkreeg men als men er zeker van was dat de waterput gesitueerd werd op een ondergronds stromende waterader. Hoe kwam men aan die wetenschap? Er waren ook in die tijd personen die door middel van een wichelroede deze wateraders konden opsporen. Het is een bekend gegeven dat men dit ook al kon in de Prehistorie. In onze waterput was dit ook zeker het geval gezien het snel met kracht opwellende water. Toen 2 dagen later beide waterputten op de rand van de bouwput gedeponeerd waren, werden al snel eikenhouten onderdelen van de boomstamput getraceerd en werd de gestorte grond degelijk doorzocht op allerlei voorwerpen. Men trof hier stukken steen aan en nog wat aardewerk scherven uit de tijd zoals hierboven beschreven. Bijzonder was een driehoekig gevormd stuk tufsteen. Tufsteen werd in de tijd gebruikt als bouwsteen maar ook als maalsteen. Ook werden enkele stukken leisteen aangetroffen.  De beiden gevonden boomstamwaterputten lagen ongeveer 150 cm uit elkaar en de doorsnede van de beide putten waren identiek 80 cm. De diepte kon niet meer precies gemeten worden maar geschat wordt dat in die tijd de boomstammen tot 3.50/4.00 meter beneden maaiveld geplaatst moeten zijn, zodat er altijd een voldoende hoeveelheid water in de put aanwezig was. In de meest westelijk gelegen put werd het meeste aardewerk aangetroffen en in de oostelijk gelegen put bevond zich leisteen en een enkele aardewerk scherf. Bij dergelijk putten treft men vaak nog alleen het houtwerk aan dat zich eeuwenlang onder het grondwater heeft bevonden, alles wat zich boven het grondwater bevond is weggerot. Door de fluctuerende grondwaterstand kan de rand van het overgebleven hout een grillige vorm hebben. Het grootste stuk eikenhout, wat ongeveer een half gedeelte van de boomstam van de westelijke gelegen put in beslag nam, was in het midden 50 cm hoog. Het hout is opgeslagen en zal door Gerard Everink schoongemaakt worden en daarna kan het droogproces zijn werk doen. Later zal het hout, na voldoende droging, 3 keer behandeld worden met verdunde houtlijm zodat het voor altijd behouden blijft. Geprobeerd wordt om de houten restanten samen te voegen en zodoende de boomstamput te kunnen reconstrueren, zodat met een indruk krijgt van de omvang van een van de eikenhouten boomstamput. Het mag duidelijk zijn dat bij het verwijderen van de putten, het hout ten dele uit elkaar gevallen is. De grootste delen betreft de westelijk gelegen put.

 

Een derde waterput die ook bestond uit samengevoegde halve eikenhouten boomstamdelen bevond zich in de buurt van een dichtbij aangetroffen bakstenen waterput. Deze derde put kon niet verder onderzocht worden vanwege het sterk opwellende grondwater en de kraanmachinist waagde zich er niet aan ook deze boomstamwaterput op het droge te leggen omdat hij bang was dat de gehele bouwput dan onder water zou komen te staan. De doorsnede van deze put was ook 80 cm. Voor zover onderzocht, bevonden er zich in deze put geen voorwerpen.

Info over boomstamwaterputten:

Waterputten komen al eeuwenlang voor op boerenerven. Al in de bronstijd komen waterputten voor, gemaakt van boomstammen. Boomstamwaterputten werden van dikke, meestal eiken boomstammen gemaakt. De stam werd in de lengte in twee of meer delen gekliefd om hem uit te hollen. Het uithollen gebeurde door te kappen, maar kon ook door vuur worden gerealiseerd. Na het uithollen werden de buitenste delen weer samengevoegd en vormden op deze manier de buitenwand van de put. Een dergelijke uitgeholde boomstam werd zo diep mogelijk in de grond gegraven en kon zo als waterput functioneren. Deze constructiewijze van waterputten bleef eeuwenlang bestaan tot in de middeleeuwen. Daarnaast werden met name in de Romeinse tijd ook waterputten gemaakt door één of meer gebruikte wijntonnen in te graven. In dezelfde periode werden ook wel vierkante putten gemaakt met wanden van houten planken. Boomstamwaterputten werden het meest toegepast en worden bij opgravingen in Brabant veelvuldig aangetroffen. Dit soort waterputten bleef tot in de 13de eeuw gebruikt. Daarna komen ze nog nauwelijks voor. Het heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met de grote behoefte aan dikke eiken stammen voor allerlei doeleinden, maar vooral voor de huizenbouw en voor waterputten. De snelheid waarmee de eiken werden gekapt was kennelijk veel groter dan de snelheid waarmee er nieuwe eiken bomen konden groeien, zodat de dikke stammen “opraken”. We zien dat in dezelfde periode de bouwwijze van boerderijen ook verandert. De houten constructie die het dak moest dragen werd niet langer in de grond ingegraven, maar voortaan werden de gebintconstructies bovengronds op poeren gezet, zodat het hout veel langer meekon. Waterputten werden vanaf de 13de eeuw niet langer van uitgeholde boomstammen gemaakt, maar de wand van de put werd opgebouwd uit plaggen of zoden van gras of heide. Het maken van plaggenputten bleef lange tijd bestaan tot het moment dat voor de wand van de put baksteen werd gebruikt. Al in de 18de eeuw, maar veel frequenter in de 19de eeuw werd bij nieuwe putten op grote schaal baksteen toegepast, welke vaak ter plaatse werden gebakken in veldovens op plaatsen waar er veel geschikte klei aanwezig was, in ons geval is dat in Sambeek langs de Maas, waar ook de bakstenen ten behoeve van de bouw van de Sambeekse toren, c.q. kerk geproduceerd zijn.

De 18de-eeuwse  bakstenen waterput:

Dick Reijnen en Rene Klaassen in aktie.

In november 2021, week 48, werd bij graafwerkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw op de splitsing Maasstraat/Grotestraat te hoogte van de afgebroken boerderij van Van de Voordt ook een grote bakstenen waterput blootgelegd door Gerard Everink. Bij het uitgraven samen met Dick Reijnen bleek dat op de waterput een grote bakstenen koepel of gewelf was gemetseld t.b.v. het plaatsten van een afsluitend deksel. Aan een zijde werd onderaan de koepel of gewelf een gat waargenomen, dat waarschijnlijk diende als doorvoer van een buis in de waterput, waarschijnlijk verbonden met een handpomp. Toen de pomp buiten gebruik raakte is dat gat later afgedekt met 2 bakstenen om te voorkomen dat er zand in de put geraakte. Wat bij het ontmantelen van de put opviel, hij kon helaas niet behouden blijven omdat hij op een ongunstige plek zat, was dat de oorspronkelijke 18de -eeuwse put was opgebouwd met taps toelopende bakstenen waarschijnlijk opgebouwd zoals gebruikelijk in die tijd, op een basis van eikenhouten planken. Later is daar ten behoeve van het verstevigen of herstel van de put in de 19de eeuw, wellicht om hem op maaiveld hoogte te brengen, een nieuwe rand opgemetseld eveneens met rechthoekige bakstenen gemetseld in kalkmortel. De koepel of het gewelf bestond ook uit rechthoekige bakstenen eveneens gemetseld met kalkmortel. De koepel is ook in zijn geheel afgesmeerd met kalkmortel. Deze kalkmortel bleek vaster en harder te zijn dan de kalkmortel die gebruikt is bij het metselen van put met de tapse bakstenen. Van deze tapse bakstenen kon de mortel namelijk makkelijk verwijderd worden. Opvallend is, zo bleek later na het verwijderen van de put, dat bij het vernieuwen van de put ook 2 ijzeren haken waren aangebracht. De functie hiervan is gissen, wellicht om een ladder aan te bevestigen als de waterput schoongemaakt diende te worden. Van de waterput is alleen het bovenste deel weggebroken inclusief een rand met de tapse stenen van de oorspronkelijke waterput. Wel is bij het ontmantelen van de put geconstateerd dat, toen de waterput in het verleden in onbruik raakte,  deze is opgevuld met geel zand en het bovenste deel inclusief koepel of gewelf met zwarte grond. Het overgrote deel is bij de noodzakelijke huidige afbraak in de grond blijven zitten en is inmiddels toegedekt met zand, hetgeen jammer is want normaliter bevinden zich onder in de put dikwijls mooie voorwerpen, vaak gebroken aardwerk scherven die de juiste datering zouden kunnen vergemakkelijken. Wel aangetroffen is deel van een pot van roodbruin aardewerk deels voorzien van glazuur en vlakbij een duit met het opschrift D. Gelriae 1761 wat toch al verwijst naar een juiste datering in de 18de -eeuw. Het voordeel is dat resten van de put die zijn blijven zitten in de verre toekomst weer tevoorschijn komen en dan alsnog onderzocht kunnen worden.

De maatvoering van de waterput:

* Diepte van de put: onbekend

* Basis van de opbouw: onbekend, wellicht eiken planken

* Buitenmaat doorsnede: 190 cm

* Binnenmaat doorsnede: 140 cm

* Doorsnede koepel of gewelf: 165 cm

* Doorsnede koepel of gewelf van het deksel gat: 65 cm.

* Omtrek van de put: 600 cm

* Omtrek van de koepel of gewelf op de bakstenen rand: 530 cm

* Hoogte van de koepel of gewelf: niet gemeten, wellicht 60 cm

* Tapse baksteen: 5 cm dik, lengte 25 cm, korte kant 10 cm, lange kant 14 cm

* Gewicht tapse baksteen: 3700 gram.

* Bakplaats stenen: openlucht steen/klei -ovens in Sambeek  langs de Maas.

* Vondsten: deel van een pot met glazuur aan de binnenzijde om hem waterdicht te maken. Duit 1761 D. Gelriae, enkele aardewerk scherven.

Info over bakstenen waterputten:

Vanaf de 18de eeuw en vaker vanaf de 19de eeuw worden putwanden ook van baksteen gemaakt. Als de gehele put wand van baksteen wordt gemetseld, kan er alleen vanuit de bodem water opwellen. Dat is de reden dat vaak het laagste deel van een bakstenen put niet werd gemetseld, maar gestapeld, zodat ook water door de zijwanden de put in kan komen. Het gedeelte boven de grondwaterspiegel wordt gemetseld. Ook bij bakstenen putten werd de put van binnenuit verder uitgegraven en kon het geheel langzaam in de grond zakken. Natuurlijk moesten bij gestapelde bakstenen putten goede voorzorgsmaatregelen worden genomen. Om de put wand gelijkmatig te laten zakken werd een “fundament” van houten planken of balken gebruikt. Om bij gestapelde putten te voorkomen dat de put wand tijdens het zakken naar binnen werd gedrukt, werden aan de buitenzijde van de gestapelde put wand een mantel van verticale planken aangebracht en met touw werd het geheel. strak bij elkaar gehouden. De verticale planken zorgen voor een betere geleiding als de put wand verder de grond inzakt. Voor bakstenen putten zijn eigenlijk speciale bakstenen nodig die een beetje taps toelopen, zodat er makkelijk een ronde put kan worden gemaakt. Soms werden ze taps bij gehakt, maar er werden ook speciale putstenen gebakken. Het bovengronds gedeelte Bakstenen waterputten worden opgemetseld tot ongeveer één meter boven het maaiveld.

Een 18de/ 19de eeuws paardengraf.

 

Halverwege de bouwput werd een graf blootgelegd van waarschijnlijk een paard of koe (de botten moeten nog door een expert onderzocht worden).

De plek diende zich aan als een grote rechthoekige donkere plek in het gele zand, waarin botten uit de grond staken. Nadat de plek geschaafd was, zodat de contouren van de donkere grond beter zichtbaar werden, bleek bij opmeting dat de grafkuil een grootte had van 80 cm bij 190 cm. De diepte t.o.v. het maaiveld was niet precies in te meten maar de schatting is dat de kuil tenminste op een diepte van 150 cm was gesitueerd. De datering kan vergeleken worden met de tijd dat de bakstenen waterput is aangelegd dus 18de eeuw. De botten zijn bewaard gebleven en enkele markante stukken worden geconserveerd. Later kan door onderzoek bepaald worden of het hier een paardengraf of een koeiengraf betreft.

Een hilarisch moment:

Verder dient nog vermeld te worden dat op maandagmiddag 22 november de projectontwikkelaar op hoge poten en hevig geschrokken het terrein op kwam gelopen en ons beiden, (Gerard en Dick en wij dus van geen kwaad bewust) meteen aansprak over het openen van een grote gevonden kist met botten. Dit was ’s morgens door de kraanmachinist aan hem doorgegeven. De projectontwikkelaar interpreteerde dit bericht als zijnde een gevonden kist met menselijke resten waardoor hij die morgen wel 4 uur van de kaart was geweest, zoals later bleek, mede omdat hij door dit bericht het opstarten  van zijn bouwproject al in duigen zag vallen. De kraanmachinist bedoelde dus de hierboven omschreven vondst van een donkere plek met botten. Die plek hadden wij heel de vorige dag heel mooi opgeschaafd en daarbij verschillende botten vrij gelegd zodat het net leek of er een kist in de grond zat, waardoor duidelijk de kraanmachinist op het verkeerde been werd gezet, wist hij veel! Uiteindelijk viel er een grote last van de schouders van de projectontwikkelaar toen hij begreep hoe de vork aan de steel zat. Gerard en ik  hadden er wel plezier om, en hebben het er nu nog steeds over.

Info ouderdomsbepaling bij botonderzoek:

Hoe oud een bot is, kan met op het NFI, het Centrum voor Isotopen Onderzoek (CIO) van de Rijksuniversiteit Groningen onderzoeken. Zij kunnen de leeftijd bepalen aan de hand van koolstof-14-datering. Er zijn twee soorten manieren: voor de periode voor 1955 op basis van het radioactief verval van koolstof-14 (14C). En voor de tijdsperiode ná 1955 wordt vergeleken met 14C waarden die jaarlijks in atmosferische CO2 worden gemeten.

Om met die eerste te beginnen: Koolstof-14 zit, via het dieet, in alles wat leeft en vervalt wanneer het organisme, zoals de mens, overlijdt. 14C doet er 5730 jaar over om steeds te halveren in hoeveelheid. “Als we een bot aantreffen en we meten daar een bepaalde hoeveelheid 14C in, weten we op basis van die halveringstijd of dat bijvoorbeeld past bij een bot dat 1000 jaar oud is of 8000 jaar. Met deze meettechniek is het niet mogelijk om verder terug te gaan dan 50.000 jaar oud, door de detectielimiet. “De hoeveelheid koolstof-14 is op een gegeven ogenblik zo klein, dat het signaal dat men meet niet meer te onderscheiden is.

Geologie:

Opbouw van het terrein aan de Grotestraat/Maasstraat.

Het gehele terrein valt geologisch gezien onder de Formatie van Beegden die bestaat uit afzettingen van de Maas.

De bodem in het plangebied bestaat uit Maasterrasafzettingen, afgedekt met een humus zandpakket. De formatie bestaat uit een serie over elkaar liggende rivier terrassen en kan tot 40 meter dik zijn. Elk terras wordt als een eigen laagpakket beschouwd. De Formatie van Beegden wordt in totaal in veertien zulke laagpakketten ingedeeld.

De afzettingen bestaan uit zand en Maasgrind, waarbij de korrel grootte meestal opwaarts fijner wordt. Dit opwaarts fijner worden gebeurt in cycli, waarbij de top van elke cyclus erosief verwijderd is. Soms komt er aan de top van de rivierterrassen een laag zandig leem voor, die veen kan bevatten (Laag van Wijchen). In ons plangebied was de dieper gelegen zandlaag doorspekt met onregelmatige bruine horizontale laagjes zand die veroorzaakt zijn door de plantengroei in een wat rustige periode van de Maas.

In het oosten van Noord-Brabant dus ook in ons plangebied ligt er aan de top van de formatie een kleilaag, die de Laag van Rosmalen genoemd wordt. Hierop ligt weer een laag die als cultuur laag beschouwd kan worden en die zijn donkere kleur dankt aan het bemesten van de grond, waardoor die elk jaar weer opgehoogd werd.

Die mest kwam dan voornamelijk uit de potstal waar de dieren ondergebracht waren. De grond van de stal werd steeds opgehoogd met plaggen zodat de dieren niet steeds in hun eigen mest stonden. Na verloop van tijd moest de stal weer opgeschoond worden omdat de beesten letterlijk met hun koppen aan het plafond stonden. Deze plaggenmest werd dan over de akkers uitgespreid met als gevolg een toename in hoogte van het pakket akkergrond en men rekent hiervoor 1 mm per jaar. Ook deze cultuur laag is hier in het plangebied als een dik pakket waargenomen,

De opbouw van het grondlagenpakket van de Grotestraat.

De bruine veenlaagjes in het geel/witte zand, de zwarte laag lijkt op een brand laag alsof er ooit brand is geweest.

Dick Reijnen, december 2021.

Vondsten: 

Voorafgaande aan sloop van de oude boerderij van Van de Voordt en na het aanleggen van de bouwputten is er met de detector door Dick Reijnen een aantal malen onderzoek gedaan. Hierbij zijn enkele munten gevonden die dateren van de 18de eeuw tot aan de 20ste eeuw. Apart was de vondst van een zilveren Hugenotenkruisje met hangertje in de vorm van een duif. Ook kwam een gave oude bootshaak tevoorschijn. Ook een bijzonder vondst was de vondst van een Canadese veldfles gemerkt M 1941 en tevens een aantal  patronen en een punt 50 huls. Deze vondsten worden beschouwd als zijnde losse vondsten.

Gerard Everink en Dick Reijnen.

Dick Reijnen, Boxmeer 7 december 2021