Archeologie

Archeologen aan het werk

Voordat de archeoloog een schop in de grond steekt, wil hij weten of op die plek iets te vinden is. Daarom zoekt hij eerst uit of iemand, bijvoorbeeld een amateur-archeoloog, daar of in de buurt daarvan ooit iets heeft gevonden. Daarna bekijkt hij oude geschriften en kaarten om uit te vinden of er mensen hebben gewoond. Ook kijkt hij naar de ligging van de plek. Hooggelegen vruchtbare gronden, in de buurt van water en weilanden, waren vroeger populaire woonplaatsen. Grote kans dat de archeoloog daar iets vindt. Levert dit bureauonderzoek voldoende op, dan gaat de archeoloog buiten aan de slag. Op de plek prikt hij op regelmatige afstand van elkaar gaatjes in de bodem. Zo kan hij de bodemopbouw bestuderen en zien of er archeologische resten in de grond zitten. Resten als houtskoolsnippertjes, stukjes aardewerk of bot. Ook verkleuringen in de grond kunnen erop wijzen dat er mensen op die plek hebben geleefd.


Archeologen bekijken de grond die is opgeboord

Het graven

Stuit de archeoloog op interessante archeologische resten, dan komt er een graafmachine. Die graaft een proefputje op de diepte waar sporen zijn gevonden. Dan pas wordt duidelijk waar de resten precies zitten en of het de moeite waard is verder te zoeken. Is dat zo, dan legt men op de juiste diepte een groot vlak bloot. Daarin kan de archeoloog de vlekken en verkleuringen in de grond nog beter zien. De sporen op deze laag worden getekend en gefotografeerd. De vondsten worden verzameld. Dan gaat de archeoloog met schep en troffel in de weer. Hij meet de diepte van de sporen en gaat na om wat voor sporen het gaat. Neem een kuil. Is die kuil diep, dan heeft er waarschijnlijk een paal van een huis of van een afvalkuil in gestaan. Is hij ondiep, dan gaat het misschien om een kuil voor een paaltje van een hekwerk.

troffel


 

Al deze sporen, vlekken en vondsten worden in kaart gebracht en getekend. Daarna gaat de archeoloog met een metaaldetector over het vlak om te kijken of er nog metalen voorwerpen in de bodem zitten.
Als hij alle sporen heeft bekeken en bestudeerd, dan weet de archeoloog zo ongeveer wat er in het verleden op die plek is gebeurd. Bijvoorbeeld of er mensen hebben gewoond, of dat er iemand is begraven.


Archeologen maken een dwarsdoorsnede van een waterput,
op de foto niet meer dan een zwarte, modderige vlek


Graafmachine met archeologen


Vlekken in de grond: plattegrond van een huis

 

Metaaldetector
Een archeoloog kijkt ook naar andere sporen in de grond bij een vondst. Verkleuringen en andere bijna onzichtbare sporen en resten vertellen de archeoloog iets over het verhaal achter de vondst. Over hoe oud het gevonden voorwerp is en waarvoor men het gebruikte. Om dat verhaal is het de archeologen te doen.
Ze hebben er dan ook een hekel aan als amateurs met een metaaldetector op zoek gaan naar voorwerpen. Die halen meestal de voorwerpen uit de grond zonder op andere sporen te letten. Daardoor verpesten ze veel voor de archeologie. Op veel plaatsen is het zoeken met een metaaldetector dan ook verboden.


In het veld met tekentafel en meetlat

 

Na het graven
Opgraven kan heel spannend zijn. Je weet immers niet precies wat je gaat vinden. Het lijkt een soort schatgraven, maar er komt ook veel saai werk bij kijken. Je moet de vondsten beschrijven, tekenen, meten en nummeren. Die goed vastleggen is heel belangrijk, omdat je een opgraving maar één keer kunt doen. Doordat je alle sporen weg graaft, is het bodemarchief leeg als je klaar bent!
Als de archeoloog in het veld klaar is, werkt hij de opgraving binnen uit. Hij wast en bestudeert de vondsten en bekijkt ook nauwkeurig de tekeningen die van de opgraving zijn gemaakt. Dit spannende werk neemt veel tijd in beslag en blijft voor buitenstaanders vaak onzichtbaar. Vooral skeletten en botten leveren veel informatie op.


Binnenwerk: kijken naar scherven en tekeningen

 

Skeletten en botten
Meestal vindt de archeoloog stukjes aardewerk en gebruiksvoorwerpen, zoals drinkkannen, leren schoenen en gouden munten. Soms vindt hij ook resten van mensen zelf. Meestal zijn dat alleen de botten. Daar kan hij veel informatie uit halen. Hij kan zien of iemand een man of een vrouw was. Bij een vrouw kan hij aan het bekken zien of ze kinderen heeft gekregen. Hij kan de leeftijd bepalen. Bijvoorbeeld door te kijken naar slijtage van de gewrichten en tanden, of naar de grootte van bepaalde botten, zoals de schedel.
Uit botten is verder af te leiden of iemand gezond was en goed at. Hij kan bijvoorbeeld botontkalking door ondervoeding of reuma, en allerlei andere botziektes herkennen.
Soms zijn er sporen van geweld te zien: haksporen of klappen met een knots. Dan weet de archeoloog dat iemand door geweld om het leven is gekomen.


Schedel van een Spaanse soldaat. In de schedel zit met een deuk.
Ergens bij Breda heeft hij een klap gekregen. Dat is de doodsoorzaak geweest.

Zelfs waar iemand geboren is, kun je ontdekken. Dat zie je aan de tanden. Daarop zijn nog lang na iemands dood de sporen te zien van het water dat hij in zijn jeugd heeft gedronken. Water uit Nederland laat andere sporen na dan water uit bijvoorbeeld Frankrijk. Tegenwoordig geldt dat niet meer. Over de hele wereld wordt bronwater (Spa blauw) uit België en Frankrijk gedronken.

DNA en C14
De modernste onderzoeksmethode naar het menselijke lichaam is DNA-onderzoek. DNA zijn de bouwstenen van de mens. Iedereen heeft weer andere bouwstenen. Die bouwstenen zijn ook te zien in je botten. Je kunt daaruit afleiden wie familie van elkaar was. Niet alleen van mensen van nu, maar ook van mensen die duizenden jaren geleden leefden. Je kunt dus vaststellen of de mensen die hier in de prehistorie woonden, familie zijn van de mensen die hier nu wonen.
In Engeland bijvoorbeeld is dat een keer gedaan met de resten van een ‘oermens’ van duizenden jaren oud. Men vergeleek het DNA van deze oermens met dat van kinderen uit een schoolklas vlak in de buurt. En wat bleek? Hij was familie van …de geschiedenisleraar! Hoe kan het ook anders?
Met C14-datering kun je redelijk goed nagaan hoe oud een voorwerp of vondst is.


Resten van een skelet

 

Na het onderzoek
Heeft de archeoloog alle sporen goed onderzocht, dan schrijft hij er een rapport over. Dit gaat naar wetenschappelijke bibliotheken, de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek en de provincie waar de vondst is gevonden.
De vondsten worden bewaard in een depot, de plaats waar alle vondsten liggen. Vindt een archeoloog ooit nog eens iets wat lijkt op een eerdere vondst, dan kan hij die met elkaar vergelijken. De mooiste en interessantste vondsten komen in een tentoonstelling in een museum.
 

Een troffel is een plat puntig schepje waarmee je makkelijk en zorgvuldig, laagje voor laagje, de grond kunt weghalen. Een troffel wordt ook in de bouw gebruikt voor het metselen van muren, maar die troffels zijn groter en grover. Bij archeologisch onderzoek gebruikt men onder andere ook kwastjes, scheppen, zeven en emmers.


DNA is de modernste onderzoeksmethode. DNA zijn de bouwstenen waaruit ieder mens is gemaakt. Die zijn voor iedereen weer anders. DNA zit onder andere in je botten. Aan de hand van DNA-onderzoek kun je zien wie familie van elkaar is. Ook van mensen die duizenden jaren geleden leefden. Je kunt er dus achter komen of de mensen die hier in de prehistorie woonden, familie zijn van de mensen die hier nu nog wonen.

C14-datering bestaat uit het meten van koolstof in een organisme. Elk levend organisme, zoals een mens of een boom, neemt koolstof op. Sterft het organisme, dan wordt de koolstof langzaam afgebroken. Het duurt duizenden jaren voordat de koolstof geheel is verdwenen. Daardoor kan men redelijk nauwkeurig nagaan uit welke tijd een vondst komt. Tot bijna 50.000 jaar terug is dat te bepalen.